Die nacht kon de koning niet in slaap komen. Daarom gaf hij bevel de kronieken te brengen, het boek met de gedenkwaardige gebeurtenissen van het rijk. Daaruit liet hij zich voorlezen. Op zeker moment kwam men bij het gedeelte waarin stond dat Mordechai iets had onthuld over Bigtan en Teres, twee eunuchen die de koning als lijfwacht dienden, en wel dat zij een plan hadden beraamd om koning Ahasveros om het leven te brengen. ‘Welk eerbewijs of welke onderscheiding is daarvoor aan Mordechai gegeven?’ vroeg de koning. ‘Er is hem niets gegeven,’ antwoordden zijn kamerdienaars. Daarop vroeg de koning:

‘Is er iemand in de hof?’ Nu was Haman zojuist in de buitenhof van het paleis gekomen om de koning te zeggen dat hij Mordechai aan de paal moest hangen die Haman voor hem had laten klaarzetten. De kamerdienaars antwoordden dus:

‘Ja, Haman staat in de hof te wachten.’ ‘Laat hem binnen,’ zei de koning. Toen Haman binnengekomen was, vroeg de koning hem:

‘Wat moet er gedaan worden als de koning iemand eer wil bewijzen?’ Haman dacht bij zichzelf:

Aan wie zou de koning meer eer willen bewijzen dan aan mij? En hij antwoordde de koning:

‘Als de koning iemand eer wil bewijzen … Er zou een koninklijk gewaad moeten worden gehaald dat de koning zelf heeft gedragen en een paard waarop de koning zelf heeft gereden en dat een koninklijke kroon op het hoofd heeft.

Loading

0Shares